OOP jrg. 59 (1)

18,00

Beschikbaarheid: Uitverkocht Categorieën: ,

E-Book
SKU

OOP59-1

Jaargang

jrg. 59 nr. 1

Aantal pagina's

52

Uitvoering

full colour

Beschikbaarheid: Uitverkocht Categorieën: ,

Beschrijving

Een los nummer bestellen kan via OOP@Spabonneeservice.nl.
Een abonnement telt 4 nummers per jaar. Zie onze abonnementspagina.


Inhoud van dit nummer

Volgspot: Deïmplementatie
Noud Frielink

De wilde jongen uit de Aveyron. Over de samenhang tussen (mens)beeld, arrangement en impasse in de jeugdhulp
Karel De Vos

Impasses in de jeugdhulp worden sinds de uitrol van Integrale Jeugdhulp in Vlaanderen benaderd als organisatorische problemen: de juiste combinatie van methodisch onderbouwde hulp moet een rationeel antwoord bieden op juist gediagnosticeerde combinaties van deelproblemen. Deze ratio dringt in alle geledingen van de jeugdhulp door. Eén van de oudste gedocumenteerde benaderingen van een ‘probleemkind’ vanuit een rationele behandellogica is terug te vinden in de rapporten over de behandeling van Victor, de wilde jongen uit de Aveyron, door Jean Marc Gaspard Itard. Deze rapporten van Jean Marc Gaspard Itard, uitgegeven in 1801 en 1806, geven niet enkel een spannend relaas van Itards ‘uitvinding’ om Victor op rationele gronden en methodisch te behandelen, maar tonen ook de samenhang tussen (mens)beeld, arrangement en impasse. Door die samenhang te zien kunnen we de weg openen om impasses in de jeugdhulp als een pedagogische opgave te benaderen, eerder dan als problemen die door een betere organisatie of door de toepassing van verbeterde methodieken kunnen worden opgelost. Het leven en het oeuvre van Fernand Deligny lezen als een volgehouden en radicale oproep gericht aan zorgverleners, om te erkennen dat elke mens drager is van een enigma. Dat enigma moet gerespecteerd worden door het ook als enigma te laten bestaan. Deligny’s benadering leidt tot het inzicht dat impasses volgen uit het vasthouden aan toeschrijvingen en objectiveringen die suggereren dat de mens helemaal kenbaar is, en vandaar op rationele gronden behandelbaar zou zijn, met een voorspelbaar resultaat. De jeugdhulp vandaag staat voor de opgave zich in de spanning tussen beeld en enigma te begeven en zich hiermee zinvol te verhouden zonder die spanning te kunnen oplossen.

Eén jaar passende kinderopvang in Nijmegen
Nienke Peters-Scheffer & Elianne Vossen

Passende kinderopvang (PKO) is een samenwerkingsverband van verschillende zorgorganisaties in de regio Nijmegen met als doel een passende vorm van kinderopvang te realiseren voor kinderen jonger dan vijf jaar met een chronische aandoening, beperking, gedragsproblematiek, een taal- of ontwikkelingsachterstand of een andere zorgvraag. In dit onderzoek zijn 199 trajecten en 30 interviews met ouders, pedagogisch medewerkers van de kinderopvang en ambulant begeleiders van PKO geanalyseerd. Resultaten suggereren dat er door de inzet van PKO minder verwijzingen naar specialistische dagbehandeling, maar meer verwijzingen naar ambulante ondersteuning waren dan voor de inzet van PKO. PKO lijkt een snelle toeleiding naar ambulante ondersteuning te faciliteren doordat PKO geboden wordt binnen de dagelijkse context van het kind door begeleiders die al bekend zijn bij de kinderopvang, ouders en kinderen. Hierdoor durven medewerkers van de kinderopvang sneller hun zorgen te delen en wordt er vaker geïntervenieerd voordat de problematiek geëscaleerd is. Wanneer er sprake is van forse problematiek, kan PKO bijdragen door toeleiding naar specialistische dagbehandeling te versnellen en het systeem hierbij praktisch en emotioneel te ondersteunen. Na interventie door PKO zijn volgens de ouders en medewerkers van de kinderopvang respectievelijk 65.8% en 67.6% van de hulpvragen volledig opgelost, 30.1% en 32.4% gedeeltelijk en 4.1% en 0% (nog) niet. Volgens de ouders en de medewerkers van de kinderopvang heeft het PKO-traject in respectievelijk 67.1% en 75.5% van de casussen geresulteerd in veranderingen bij het kind en/of in het systeem.

Vergelijkingsdrang. De weg naar het gemiddelde
Iris Blaauwbroek

Loretan, Radstaak en Bosman (2019) concluderen dat het gebruik van een gemiddelde als individuele maatstaf, in zowel onderzoek als praktijk, discutabel is omwille van statistische bezwaren. Dit leidt tot de centrale vraag die binnen dit artikel centraal staat. Waarom hebben mensen de behoefte om zichzelf te vergelijken met een gemiddelde? Uitgaande van Quetelets gedachtegoed over de perfectie van het gemiddelde en Galtons ideeën over het overstijgen van het gemiddelde om perfectie te bereiken lijken er drie psychologische verklaringen als antwoord op de centrale vraagstelling. De eerste betreft de sociale vergelijkingstheorie. Volgens deze theorie vergelijken mensen zichzelf namelijk onbewust met mensen die gezien worden als even ver ontwikkeld als zijzelf. Op basis hiervan wordt het zelfbeeld gevormd. De tweede psychologische verklaring is gebaseerd op het better-than-average-effect (BTA-effect). Volgens dit principe schatten mensen hun vaardigheden beter in dan gemiddeld om zo een positief zelfbeeld te vormen. Anderen daarentegen worden ingeschat op basis van gemiddelde prestaties. Tot slot kan conformisme als psychologische verklaring dienen. Als iedereen in het groepsgemiddelde als individuele maatstaf blijft geloven, wordt deze gedachte in stand gehouden. Volgens het conformisme gaat men mee met de heersende denkbeelden van de meerderheid. Om de huidige manier van gemiddelde-denken aan te passen moet men bereid zijn om de gedachten over het gemiddelde aan te passen. In de praktijk zou het gemiddelde kunnen worden vervangen door een vergelijking van een persoon met eerdere momenten in de tijd over een zekere tijdsperiode.

Boekbespreking