Hoofdredacteurs: Anna M.T. Bosman & Stijn Vandevelde

OOP jrg. 60 (4)

18,00

Beschikbaarheid: Uitverkocht Categorieën: ,

E-Book
SKU

OOP60-4

Jaargang

jrg. 60 nr. 4

Aantal pagina's

56

Uitvoering

full colour

Beschikbaarheid: Uitverkocht Categorieën: ,

Beschrijving

Een los nummer bestellen kan via OOP@Spabonneeservice.nl.
Een abonnement telt 4 nummers per jaar. Zie onze abonnementspagina.


Inhoud van dit nummer

Volgspot: (On)gehoord – spreken zonder woorden
Jessica De Maeyer

Begrijpen patiënten met en zonder een verstandelijke beperking de vragen van de Forensic inpatient Quality of Life Questionnaire – Short Version?
Leen Cappon, Manon Heyndrickx, Kevin L.P. Van Wallendael, Anke van Vliet & Marie-Mélanie Mert

Vanuit een sterktegerichte benadering van de forensische psychiatrie is de aandacht voor kwaliteit van leven toegenomen. Door dit toenemende belang is het essentieel om een adequaat meetinstrument te hebben dat de subjectieve component van kwaliteit van leven in kaart brengt. De Forensic inpatient Quality of Life questionnaire – Short Version (FQL-SV) wordt in de forensische psychiatrie beschouwd als een valide meetinstrument. Ervaringen in de Vlaamse forensische psychiatrie met de FQL-SV roepen echter ook vragen op wat de bruikbaarheid van deze vragenlijst in de klinische praktijk betreft. Dit heeft te maken met de specifieke Nederlandse terminologie en de mogelijke aanwezigheid van cognitieve misvattingen. In overleg met de ontwikkelaars van de FQL-SV – die onze bezorgdheden delen – werd een onderzoeksproject opgestart met als doel inzicht te verwerven in hoeverre de FQL-SV begrepen wordt door Vlaamse forensisch psychiatrische patiënten. De eerste stap binnen dit project is inzicht verwerven in welke vragen mogelijk voor moeilijkheden zorgen. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen patiënten met en zonder een verstandelijke beperking, omdat verwacht werd dat het begrip van de vragenlijst beperkter is bij patiënten met een verstandelijke beperking. Er werden cognitieve interviews afgenomen bij tien patiënten met en bij acht patiënten zonder een verstandelijke beperking. Centraal stonden de ervaren moeilijkheidsgraad en het begrip van elke vraag. Ook werd gevraagd naar suggesties voor een herformulering van de vraag. De interviews lieten zien welke vragen correct werden begrepen, niet begrepen of anders geïnterpreteerd. Ook werden interpretatieverschillen vastgesteld tussen participanten met en zonder een verstandelijke beperking. De typisch Nederlandse terminologie zorgde bovendien voor extra begripsmoeilijkheden. Deze bevindingen wijzen op het belang van een volgende stap in ons onderzoeksproject: het ontwikkelen van een handleiding voor de FQL-SV waarin rekening gehouden wordt met verschillende niveaus van begrip en ingezet wordt op een verduidelijking van de typische Nederlandse terminologie.

Verschillende vormen van onderwijs en dagbesteding: motieven en tevredenheid van ouders met een kind met ernstige en meervoudige beperking
Anke de Boer, Sanne van Esch & Annette van der Putten

Er zijn verschillende vormen van onderwijs en dagbesteding beschikbaar voor kinderen met een ernstige en meervoudige beperking (EMB) in Nederland, zoals kinderdagcentra, speciaal onderwijs en Samen naar School klassen. Dit onderzoek brengt de motieven in kaart van ouders wanneer ze een vorm van onderwijs of dagbesteding kiezen voor hun kind met EMB. Daarnaast wordt gekeken naar verschillende keuzeaspecten en tevredenheid van ouders met betrekking tot de onderwijs- en dagbestedingsvorm voor hun kind. Ten slotte is er nagegaan of er verschillen zijn in de motieven en tevredenheid tussen de drie groepen ouders: ouders van wiens kind naar een Samen naar School klas, speciaal onderwijs of kinderdagcentrum gaat. In totaal zijn er 36 ouders van een kind met EMB geïnterviewd en gevraagd om verschillende aspecten die spelen rond hun keuze en tevredenheid te beoordelen op een vijfpunts-Likertschaal. De interviews zijn gecodeerd met behulp van een codeboek, en de verschillen tussen de drie groepen ouders over hun keuzen en tevredenheid zijn geanalyseerd met behulp van statistische analyses. Er blijken meerdere motieven  mee te spelen in het beslissingsproces van ouders, zoals de sfeer op de school of dagbesteding, afstand tot de woonplaats, en de groepsgrootte. Ouders zijn tevreden met de door hun gekozen vorm van onderwijs- of dagbesteding, hoewel er nog de nodige ruimte voor verbetering is bij een aantal aspecten. Analyses wijzen verder uit dat ouders, van kinderen die naar een Samen naar School klas gaan, verschillende aspecten significant belangrijker vinden dan de andere twee groepen ouders (waaronder de mogelijkheden voor contact met kinderen zonder beperkingen), en zij over de begeleider-kindratio significant meer tevreden zijn dan de andere twee groepen ouders.

Ervaring van de pleegzorgbegeleiding door Vlaamse pleegmoeders: een Q-studie
Camille Verheyden, Johan Vanderfaeillie, Ofelia Wouters, Laura Gypen & Frank Van Holen

Er is al heel wat onderzoek voorhanden over de taken en ondersteuningsbehoeften van de pleegouders alsook omtrent het hierop aansluitende takenpakket van de pleegzorgbegeleiders. Een inzicht in de uitvoering van de pleegzorgbegeleiding en hoe deze ervaren wordt in de praktijk ontbreekt echter en trachten we in deze explorerende Q-studie te bekomen. We gingen na met welke frequentie taken uitgevoerd werden door de pleegzorgbegeleiders volgens de pleegmoeders en of begeleidingen hierin van elkaar verschilden. Er werd stilgestaan bij de ervaring van 28 pleegmoeders die voor een aansluitende periode van minstens één jaar pleegmoeder waren. Ze werden allemaal begeleid door éénzelfde pleegzorgdienst. De deelneemsters rangschikten 36 stellingen m.b.t. de taken van een pleegzorgbegeleider inzake frequentie op een 11-puntenschaal gaande van “niet vaak uitgevoerd” (-5) tot “heel vaak uitgevoerd” (+5). De taken die volgens de pleegmoeders het vaakst werden uitgevoerd, waren gericht op het opvolgen en monitoren van de ontwikkeling van het pleegkind via gesprekken met de moeder en het pleegkind zelf. Het opvolgen en monitoren van de ontwikkeling van het pleegkind via vragenlijsten en het observeren van de opvoeding werden het minst uitgevoerd. Aan de hand van een factoranalyse werden twee profielen teruggevonden bij de pleegzorgbegeleiders. Deze profielen verschilden m.b.t taken op het gebied van de samenwerking tussen alle betrokken partijen, de omgang met en ondersteuning van de ouders, het welzijn van de pleegouders en de opvoeding van het pleegkind.

Boekbesprekingen
Inez Buyck