Gastredactie: dr. Anke de Boer en dr. Jan Bijstra

OOP jrg. 62 (2) – thema: orthopedagogisch onderzoek in het speciaal onderwijs

18,00

Beschikbaarheid: Uitverkocht Categorieën: ,

E-Book
SKU

OOP62-2

Jaargang

jrg. 62 nr. 2

Aantal pagina's

62

Uitvoering

full colour

Beschikbaarheid: Uitverkocht Categorieën: ,

Beschrijving

Een los nummer bestellen kan via OOP@Spabonneeservice.nl.
Een abonnement telt 4 nummers per jaar. Zie onze abonnementspagina.


Themanummer:

Orthopedagogisch onderzoek in het speciaal onderwijs
Gastredactie: dr. Anke de Boer, dr. Jan Bijstra

Inleiding
De kloof tussen praktijk en wetenschap: een uitdaging
Jan Bijstra & Anke de Boer

Volgspot
It’s getting better
Anke de Boer, Yvonne Beishuizen & Jeep Jonker

Een beschrijving van de leerlingenpopulatie in het (voortgezet) speciaal onderwijs
Jan Bijstra, Anke de Boer & Matthijs J. Warrens

In het speciaal onderwijs ligt de focus tegenwoordig veel meer op welke ondersteuningsbehoeften leerlingen hebben dan op hun gedrags- en/of leerproblemen. Daarmee komt de rol van de leraar duidelijker in beeld: wat constateert de leraar, welke behoefte aan extra ondersteuning hebben leerling en hoe speelt hij of zij daar op in? Omdat tot op heden onbekend is hoe leraren ondersteuningsbehoeften van leerlingen omschrijven, hebben wij in dit onderzoek ruim 1100 ontwikkelingsperspectiefplannen (opp’s) geanalyseerd. Dit geeft ons mogelijk aanknopingspunten over hoe scholen het beste kunnen inspelen op de ondersteuningsbehoeften van leerlingen. We hebben scholen onderzocht uit het speciaal onderwijs (so), het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en het speciaal basisonderwijs (sbo, scholen voor basisschoolleerlingen in vergelijking met so ‘lichte’ problematiek). We vonden onder andere dat sbo-leerlingen meer ondersteuning nodig hebben dan so- en vso-leerlingen op taal, lezen, rekenen en internaliserende problemen. Vso- en vooral so-leerlingen hebben daarentegen voornamelijk ondersteuning nodig op externaliserende problematiek. Sbo-leerlingen verschillen ook van so- en vso-leerlingen op een aantal leerling- en gezinskenmerken, zoals IQ en problematische thuissituatie. De verschillen tussen so- en vso-leerlingen qua leerling- en gezinskenmerken zijn gradueel. Met een clusteranalyse hebben we vervolgens een en ander nader gespecificeerd. Hierbij wilden we vooral weten of de leerling- en gezinskenmerken houvast zouden bieden in welke ondersteuning leerlingen nodig hebben. We vonden acht inhoudelijk relevante clusters die we in de discussie nader bespreken.

Voorspellers van leerprestaties in het speciaal (basis)onderwijs
Matthijs J. Warrens, Jan Bijstra en Anke de Boer

In dit onderzoek is voor het eerst systematisch bestudeerd in welke mate leerlingkenmerken als IQ-score, gedrag en leervoorwaarden invloed hebben op de prestaties op de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde van leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften in het speciaal onderwijs. We brachten een range aan leerling- en schoolkenmerken in kaart en onderzochten in hoeverre de kenmerken drie CITO-vaardigheidsscores voorspelden. Rekening houdend met een positief effect van leerjaar kunnen we concluderen dat een hogere IQ-score de vaardigheidsscores positief beïnvloedt, en dat gedragsproblemen (zich uitend in incidenten en ongeoorloofde absenties), concentratieproblemen en leesproblemen een negatieve invloed hebben. Voor geslacht geldt dat jongens het gemiddeld beter doen op rekenen/wiskunde en meisjes beter op begrijpend lezen. Schoolkenmerken speelden in de uitkomsten van dit onderzoek echter geen prominente rol. Mogelijk is er zo’n grote diversiteit en intensiteit van leerlingproblematiek in het speciaal onderwijs dat schoolkenmerken niet het verschil kunnen maken. Het speciaal onderwijs staat voor de uitdaging interventies uit te voeren op die voorspellende leerlingkenmerken die veranderbaar zijn: ongeoorloofde absenties, schorsingen en leervoorwaardeproblemen als concentratie.

Zelfconcept, acceptatie en vriendschap als indicatoren voor sociale inclusie van leerlingen met en zonder extra ondersteuningsbehoeften in een geïntegreerde schoolsetting
Ivonne Douma

Inclusief onderwijs kent in Nederland vele vormen, waaronder geïntegreerd onderwijs, waarbij leerlingen met en zonder extra ondersteuningsbehoefte (EO) in hetzelfde gebouw worden onderwezen. Dit beoogt bij te dragen aan de sociale inclusie voor alle leerlingen. Voor sociale inclusie zijn een positief zelfconcept, acceptatie door klasgenoten en vriendschappen van belang. Dit onderzoek beoogt zicht te krijgen op hoe deze concepten eruitzien bij reguliere VMBO-leerlingen, leerlingen uit het Praktijkonderwijs (PRO) en leerlingen in het VSO met ofwel een verstandelijke beperking (VB) ofwel gedragsproblematiek (GP) in een geïntegreerde schoolsetting. Ook is onderzocht of de leerlingen op deze variabelen onderling van elkaar verschillen. De resultaten laten zien dat de sociale aspecten van het zelfconcept door alle groepen het laagst worden beoordeeld, leerlingen van het VMBO minder worden geaccepteerd door hun klasgenoten dan leerlingen met een VB en dat de vier groepen leerlingen onderling niet verschillen in aantal vriendschappen. De beoogde doelstellingen van geïntegreerd onderwijs op de sociale inclusie van leerlingen lijkt nog niet zichtbaar in zelfconceptscores, maar de mate van acceptatie en de hoeveelheid vriendschappen lijken over de groepen heen positief te zijn. Een geïntegreerde onderwijssetting lijkt dan ook niet nadelig te zijn voor leerlingen in relatie tot sociale inclusie.

De attitude van leraren en ondersteuners in een geïntegreerde school
Christy Tenback

Attitude is een belangrijke factor als het gaat om het ontwikkelen van een inclusieve cultuur in de school. In dit onderzoek gaan we op zoek naar de attitudes van leraren en ondersteuners in scholen waarin speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs integreren. We kijken naar de attitude ten aanzien van integratie en inclusie en de verschillen hierin. We gaan dieper in op de beschrijving van de attitude door leraren en ondersteuners zelf. De resultaten laten zien dat de onderwijsprofessionals in deze scholen een neutrale tot positieve attitude hebben. De attitude ten aanzien van integratie is positiever dan de attitude ten aanzien van inclusie. In de discussie wordt ingegaan op de mogelijke rol van de orthopedagoog bij het ontwikkelen van positieve attitudes.

Succesfactoren en knelpunten in de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp in de klas
Carla H. Geveke, Hanneloes van Veen-Schleurholts & Henderien W. Steenbeek

Interprofessioneel samenwerken tussen onderwijs- en jeugdhulpprofessionals is belangrijk om leerlingen met een ingewikkelde zorgvraag goed te ondersteunen, zowel op beleids- als op uitvoeringsniveau. Maar de vraag is hoe dit moet worden vormgegeven. Dit artikel gaat in op de ervaringen van professionals, met als hoofdvraag: Wat noemen professionals werkzaam in onderwijs en jeugdhulpverlening als het gaat om samenwerken; wat zien zij als succesfactoren en knelpunten? In een vooronderzoek (Van Veen-Schleurholts et al., 2021) met als doel om te inventariseren wat werkt volgens beleids- en uitvoerende professionals, zijn semigestructureerde interviews afgenomen. Hierin komt naar voren dat op organisatieniveau stabiliteit in de personele bezetting essentieel is; op schoolniveau zijn vaste partners binnen de school belangrijk, samenhangend met wederzijds gedeelde expertise en gezamenlijke professionalisering. Op leerkrachtniveau springt het investeren in het aangaan van de relatie met de ouders, de leerling en de jeugdhulpverlening eruit. Binnen het project 1+1=3 ’t PASST Samen volgen jeugdhulpverleners en leerkrachten samen een professionalisering gericht op het versterken van een integrale aanpak voor leerlingen met een autismespectrumstoornis (ASS). Bij aanvang van het project is een digitale vragenlijst ingevuld door 63 onderwijs- en jeugdhulpprofessionals. Via stellingen en open vragen gaven de professionals op de domeinen 1) Onderlinge verbondenheid, 2) Nieuw gecreëerde professionele activiteiten, 3) Flexibiliteit, 4) Collectief eigenaarschap van doelen en 5) Reflectie op het proces (Bronstein, 2002) aan hoe zij zichzelf inschatten, en wat succes- en knelpunten zijn. Resultaten laten zien dat professionals de domeinen van interprofessioneel samenwerken Onderlinge afhankelijkheid en Flexibiliteit en Collectieve eigenaarschap van doelen hoog waarderen. Zij noemen hierin ook knelpunten en succesfactoren: waarderen van elkaars expertise, gemeenschappelijke eigenaarschap en kennisdeling. Andere domeinen van interprofessioneel samenwerken als Nieuw gecreëerde professionele activiteiten en Reflectie op het proces worden weinig belicht, terwijl randvoorwaarden benadrukt worden zoals overlegmomenten, communicatie en tijd. Opvallend is dat er weinig naar voren komt wat specifiek over leerlingen met een autismespectrumstoornis gaat. Kijkend naar zowel de voorstudie als de hoofdstudie kan geconcludeerd worden dat stabiliteit, tijd, overlegmomenten en communicatie belangrijke randvoorwaarden zijn. Daarnaast is het een wens om het aantal samenwerkingspartners te verminderen. Het verstevigen van de waardering van elkaars expertise, gezamenlijke eigenaarschap vergroten en kennis delen zijn essentieel om daarna de samenwerking verder te kunnen opbouwen door integrale aanpakken te ontwerpen en te reflecteren op de samenwerking. Door gezamenlijk professionaliseren en opleiden van onderwijs- en jeugdhulpprofessionals zouden deze vaardigheden versterkt kunnen worden.

Symbiose in het voortgezet speciaal onderwijs: wat, wie en waarom?
Anke de Boer, Jan Bijstra & Matthijs J. Warrens

Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de mogelijkheden van leerlingen wordt in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) veelvuldig gebruikgemaakt van symbiose. Leerlingen die ingeschreven zijn bij het vso, kunnen tot maximaal 60% onderwijs volgen op een andere school. De symbioseregeling komt voort uit het feit dat het aanbieden van praktijkvakken vaak een uitdaging is voor vso-scholen, mede door de geringe omvang van het onderwijs én de beperkte bevoegdheid van leraren. Middels symbiose kunnen leerlingen dit deel op een reguliere vo-school volgen en een volledig diploma behalen. Hoewel symbiose veelvuldig wordt gebruikt in de onderwijspraktijk, is er tot op heden geen systematisch onderzoek naar gedaan. In dit artikel presenteren we een deelonderzoek van een groter onderzoeksproject naar symbiose. We zoomen hierbij in op de manier waarop symbiose is vormgegeven, wat de meerwaarde is van symbiose, en wat er nodig is aan competenties van een reguliere vo-docent om les te geven aan leerlingen die gebruikmaken van symbiose. Achttien onderwijsprofessionals uit tien verschillende vso-locaties die te maken hebben met symbiose werden aan de hand van een semigestructureerd interview bevraagd. De interviews zijn getranscribeerd en vervolgens op thema’s gecodeerd. Hoewel symbiose op vrijwel alle scholen verschillend is vormgegeven, zijn er in grote lijnen vijf varianten te onderscheiden. De meerwaarde van symbiose is voor leerlingen voornamelijk het behalen van een volledig diploma (i.p.v. certificaten) en een gevoel van eigenwaarde. De overgrote meerderheid van de geïnterviewden is van mening dat leraren van het reguliere vo kennis nodig hebben op het gebied van de vso-doelgroep (zoals gedragsproblematiek) en van hieruit de vertaalslag moeten maken naar wat een leerling nodig heeft aan ondersteuning. In de discussie staan we stil bij enkele praktische implicaties van deze eerste bevindingen van dit deelonderzoek.

Uitleiding
Praktijk en wetenschap: een vanzelfsprekende verbintenis?
Anke de Boer & Jan Bijstra